Vingersporen worden al sinds het eind van de negentiende eeuw gebruikt voor forensische identificatie. Tot voor kort maakten onderzoekers alleen een rapport op bij een vingerspoor van goede kwaliteit. Vingersporen en handpalmsporen van slechtere kwaliteit of partiële afdrukken werden gezien als onbruikbaar.
Maar dankzij de Wetenschappelijke Onderbouwing Vingersporenindividualisatie (WOVI) van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is het mogelijk ook deze sporen te gebruiken.
Met WOVI kunnen eerder onbruikbare sporen nu mogelijk dienen als bewijsmateriaal in de rechtbank.
Wat is deze probabilistische interpretatie?
Bij de probabilistische benadering wordt gekeken naar de aanwezige karakteristieken en naar hoe vaak deze voorkomen in de populatie. Het NFI heeft daarvoor een geanonimiseerde referentiedatabase met vingerafdrukken. Hierdoor kunnen onderzoekers iets zeggen over hoeveel waarschijnlijker het is om een overeenkomst te zien tussen een vingerspoor en een referentieafdruk wanneer het spoor afkomstig is van een verdachte, dan wanneer het spoor afkomstig is van een willekeurige andere persoon.
Met de probabilistische methode kunnen eerder onbruikbare sporen nu mogelijk dienen als bewijsmateriaal in de rechtbank.
Voor welk onderzoek?
Het NFI is het enige laboratorium in de wereld dat deze methode gebruikt voor het onderzoeken van lage kwaliteit en partiële vingerafdrukken. In de volgende onderzoeken kan de probabilistische interpretatie worden ingezet.
- Regulier zaakonderzoek: Vergelijking van een vingerspoor met een referentieafdruk, inclusief het waarschijnlijkheidsratio
- Coldcase onderzoek: Met de probabilistische methode kunnen vingersporen uit oude zaken opnieuw worden onderzocht
- Second opinion: Gebruik van de probabilistische interpretatie om eerder geanalyseerde sporen opnieuw te beoordelen