De indrukwekkende ontwikkeling van kroongetuige DNA: een kwart eeuw forensisch DNA-onderzoek in vogelvlucht
De Puttense moordzaak, de moord op het Rozenmeisje, de zaak van Marianne Vaatstra en de ramp met vlucht MH17. Het is slechts een greep uit de zaken waarin DNA een sleutelrol speelt. De techniek voor forensisch DNA-onderzoek heeft zich de afgelopen decennia in zevenmijlslaarzen verder ontwikkeld. En nog altijd nemen de mogelijkheden toe, met steeds weer spectaculaire doorbraken in lopende zaken en cold cases. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) viert in 2024 zijn 25-jarig jubileum. Daarmee herbergt het instituut een indrukwekkende DNA-geschiedenis. Tijd om met DNA-deskundige Lex Meulenbroek terug te blikken op de belangrijkste mijlpalen.
De DNA-geschiedenis in Nederland begint in 1988, dat jaar vindt voor het eerst DNA-onderzoek plaats in een Nederlandse strafzaak: de WTC-verkrachter. Mede door dit DNA-onderzoek spreekt de rechter een onschuldige verdachte vrij. In de beginjaren is het meewerken aan forensisch DNA-onderzoek vrijwillig. Vooral verdachten die hun onschuld willen aantonen, staan hun DNA af. Die vrijwilligheid verandert mede naar aanleiding van de zaak van de zogenoemde clownspakverkrachter. In die zaak gaat het om een man in clownspak die in 1988 en 1989 jonge vrouwen verkracht. Hij komt als verdachte in beeld, maar weigert DNA af te staan. De zaak schreeuwt om wetgeving. Forensisch DNA-onderzoek staat in die tijd namelijk nog in de kinderschoenen en is nog niet in de wet opgenomen. Omdat de clownspakverkrachter niet meewerkt, kan het DNA-onderzoek niet worden uitgevoerd. “Mijn ervaring is dat er altijd een spraakmakende zaak nodig is om tot een wetswijziging te kunnen komen. Dat geldt ook hier. Als we dit niet verplicht stellen, komen verdachten ermee weg”, zegt Meulenbroek. En zo komt er DNA-wetgeving in 1994. In die wet staat ook al de noodzaak van een DNA-databank.
Sybine Jansons
Die komt er drie jaar later. In 1997 start de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken met al snel een ongekend resultaat. Een doorbraak in de zaak van Sybine Jansons uit 1999. Het 13-jarige meisje uit Maarn wordt op haar fiets in het bos achtervolgd, misbruikt en vermoord. Onder haar nagels zit DNA van een onbekende man. Het DNA-profiel van dat spoor wordt in de databank, destijds nog een veredeld Excel-sheet, opgenomen en levert een paar maanden later een match op met Martin C. “De databank bewijst in een vroeg stadium zijn waarde. Ook al zitten er dan nog weinig personen in. Het is in die tijd nog zo dat DNA-onderzoek alleen plaatsvindt bij ernstige delicten waar 8 jaar celstraf of meer op staat, zoals moord en zeden. De databank groeit daarom maar mondjesmaat”, weet Meulenbroek.
In 2001 vindt een belangrijke eerste verruiming van de DNA-wet plaats. “We hadden al snel door dat er meer opsporingsinformatie uit die databank te halen was, maar dan moest er wel meer in komen”, zegt Meulenbroek. Het NFI en de politie starten daarom een pilot om bij inbraken, zogenoemde High Volume Crime, sporen veilig te stellen en die aan de databank toe te voegen. Het resultaat: de politie lost heel veel inbraakzaken op doordat sporen onderling en aan personen gelinkt kunnen worden. Ook dijt de databank flink uit. De pilot is zo succesvol, dat de wet is aangepast. Forensisch DNA-onderzoek is vanaf dat moment mogelijk voor alle feiten waar 4 jaar of meer celstraf op staat. Dat is nog altijd zo.
Marianne Vaatstra
In 2003 vindt opnieuw een aanpassing in de wetgeving voor DNA-onderzoek plaats. Dit keer voor een verruiming voor het bepalen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken en biogeografische herkomst. De aanleiding: de gewelddadige verkrachting en moord op de Friese Marianne Vaatstra in 1999. Het onderzoek in die zaak loopt dan nog en de Friese bevolking is ervan overtuigd dat de dader uit het nabij gelegen asielzoekerscentrum komt. De politie kijkt daar echter anders naar: op basis van tactische informatie zoeken zij de dader in de Friese gemeenschap. Daarop is door het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek onderzoek gedaan naar de biogeografische herkomst van degene van wie de dadersporen afkomstig zijn. Het resultaat: de dader heeft zijn roots in Noordwest-Europa. “Daarmee is in een keer afgerekend met de heersende onrust over het asielzoekerscentrum”, vertelt Meulenbroek. “Na deze zaak is direct een wettelijke basis voor dit soort onderzoek gecreëerd.”
Moord in Sint Philipsland
In datzelfde jaar vindt het eerste grootschalige DNA-onderzoek onder de bevolking plaats. In de gruwelijke moordzaak van een tachtigjarige vrouw in het Zeeuwse Sint Philipsland. De vrouw is in haar eigen woning op beestachtige wijze om het leven gebracht en seksueel misbruikt. De zaak wordt maar niet opgelost en ook hier was onder de Zeeuwen de gedachte dat de dader buiten de gemeenschap moet worden gezocht. In deze zaak vraagt de politie de bevolking voor het eerst in Nederland om mee te werken aan forensisch DNA-onderzoek. Alle mannelijke bewoners van Sint-Philipsland tussen de 14 en 80 jaar oud staan hun DNA af. Al snel komt het tot een match met een veiliggesteld bloedspoor in de zaak. De dader: een 18-jarige achterbuurjongen van de vrouw, een Zeeuw. “In die tijd is men nog lang niet zo bekend met wat DNA nou precies kan betekenen in strafzaken. De uitkomst is waanzinnig”, vertelt Meulenbroek. Hij spreekt van een monumentale zaak. “Het eerste grootschalige DNA-onderzoek waarbij burgers is gevraagd vrijwillig mee te werken om een moord op te lossen, resulteert direct in een doorbraak. Het onderzoek was in die tijd baanbrekend. DNA als krachtig bewijsmiddel tegenover onderbuikgevoelens en vermoedens.”
Veroordeelden
Een andere grootse mijlpaal in de DNA-geschiedenis is de introductie van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Voor die tijd is het zo dat alleen in zaken waar DNA-onderzoek een rol speelt, het DNA-profiel van de verdachte in de databank wordt opgenomen en na veroordeelding hierin blijft. Maar als DNA-onderzoek geen rol speelt, gebeurt dat niet. Daders van zeer ernstige misdrijven waarbij geen DNA-onderzoek is uitgevoerd, glippen er dus tussendoor. “We hebben dan inmiddels wel door dat de DNA-databank het opsporingsmiddel van de toekomst is, alleen groeit die niet snel genoeg. Daarom komt er een wet die iedereen die voor een voorlopige hechtenisfeit (zaken met een maximale straf van 4 jaar of meer) is veroordeeld, verplicht om DNA af te staan. Ook als DNA-onderzoek geen rol speelt. Dat maakt de databank nog effectiever. Dat is de toekomst.”
De Puttense moordzaak
Die wet Veroordeelden is een schot in de roos. Met als eerste onvergetelijke mijlpaal de doorbraak in de Puttense moordzaak uit 1994, een bekende gerechtelijke dwaling. In 2008 komt die zaak tot een ontknoping. Het eerste enorme succes van de wet. “Een man mishandelt zijn vriendin. Zij doet aangifte, hij bekent, maar ondanks dat moet hij door de wet zijn DNA afstaan. Wat er dan gebeurt, is gigantisch: zijn DNA-profiel levert een match op met de sporen uit de zaak van de vermoorde stewardess Christel Ambrosius, waar twee mannen eerder jarenlang voor vastzitten: Wilco Viets en Herman Du Bois.” In 2002 spreekt het Hof van Leeuwarden hen vrij en is de ernstige rechtelijke dwaling een feit. Nu dankzij de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden de echte dader plots in beeld is gekomen, wordt hun onschuld onomstotelijk bevestigd. “Het ontploft dan”, herinnert de deskundige nog goed. “Dit nieuws heeft enorme impact, de blijdschap is enorm. Als deze wet er niet was gekomen, was de dader ermee wegekomen. Daar ben ik van overtuigd.”
Melissa Halstead
In 2007 volgt opnieuw een belangrijk jaar. De start van een nieuwe databank: de DNA-databank Vermiste Personen. Langdurig vermisten zijn voor die tijd letterlijk en figuurlijk uit beeld. Ook bij de opsporing. Met het oprichten van deze databank proberen de politie en verwantschapsdeskundigen van het NFI dergelijke zaken ook in de toekomst onder de aandacht te houden en op te lossen. Door de DNA-profielen van onbekende doden, vermiste personen en verwanten van vermiste personen op te nemen, blijft er altijd een kans om een onbekende dode te identificeren. Bijvoorbeeld als het DNA-profiel van een onbekende dode matcht met dat van een vermiste personen, of overeenkomsten heeft met de DNA-profielen van familieleden in de databank. Ook deze databank levert al snel talloze matches op. Zoals in de zaak van de huiveringwekkende moord op Melissa Halstead, een Amerikaans fotomodel dat in Amsterdam woont en vermist raakt.
Op 3 mei 1990 vissen jongens een vrouwenromp op in de Westersingel in Rotterdam. Identificatie van het lichaam is onmogelijk door het ontbreken van gebit en vingerafdrukinformatie. In 2007 worden de DNA-profielen van de ouders van Melissa opgenomen in de DNA-databank Vermiste Personen. Een gouden greep, want die resulteren in een match met het DNA-profiel van de romp en betekent de identificatie van Melissa. “Als je weet wie het slachtoffer is, kan je vervolgens op zoek naar de dader”, legt Meulenbroek uit. “Zo komt seriemoordenaar John Sweeny, haar Britse ex-partner, als verdachte in beeld. Hij heeft al eerder een vriendin vermoord en bij een andere vriendin een poging daartoe gedaan. Door de opname van de familie in de databank, wordt Melissa’s identiteit bekend en dat is meteen de sleutel naar de moordenaar.”
Het Rozenmeisje
2008 is het jaar dat ook internationale uitwisseling van DNA-profielen mogelijk wordt onder het verdrag van Prüm. Nederland is een van de initiatiefnemers én eerste landen die structureel internationaal DNA-profielen gaat uitwisselen met andere justitiële DNA-databanken. “Het NFI speelt een grote rol in het ontwikkelen van de software die de internationale uitwisseling van de DNA-databanken van de landen mogelijk maakt”, zegt Meulenbroek trots. Steeds meer landen sluiten zich aan. Sinds 2023 doen alle EU-landen en het Verenigd Koninkrijk mee. Ook deze ontwikkeling brengt al snel een doorbraak in een historische zaak voort: die van het Rozenmeisje uit Limburg. De jonge vrouw ligt dood en zwaar verminkt in een bosperceel in het ‘rozendorp’ Lottum, in 1996. Haar identiteit blijft lange tijd onbekend. De zaak zit muurvast en belandt als cold case op de plank.
Nieuw sporen- en DNA-onderzoek in 2010 aan de kleding en nagelvuil van het slachtoffer, leidt tot het DNA-profiel van een onbekende man. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een Duitse man in de Duitse DNA-databank. Zo komt de politie bij een Duitse medeplichtige uit, die 14 jaar later de dader aanwijst en de oplossing van de zaak betekent. Uit de verhoren wordt uiteindelijk duidelijk wie het Rozenmeisje is en dat ze uit Polen kwam. Zo krijgt zij na jaren haar naam terug en wordt ze alsnog thuis gebracht bij haar familie in Polen.
Vliegramp Tripoli
In 2010 is het identificatiesysteem Bonaparte dat het NFI samen met de Radboud Universiteit Nijmegen heeft ontwikkeld klaar voor gebruik. Bonaparte is een verwantschapssysteem om snel identificaties te kunnen doen bij grootschalige rampen. Het programma is net klaar als datzelfde jaar in mei de vliegramp in Tripoli plaatsvindt. “We konden het systeem meteen in gebruik nemen en zien of het inderdaad kan wat wij voor ogen hadden: efficiënt en effectief DNA-verwantschapsonderzoek doen met een groot aantal DNA-monsters. De ramp kende vele Nederlandse slachtoffers waardoor wij de identificaties mochten doen, een macaber toeval. Door dit systeem hebben we het hele identificatieproces in een maand kunnen doen, zonder Bonaparte had dat een paar maanden geduurd.”
Opnieuw de zaak Vaatstra
Een absolute mijlpaal vindt plaats in het jaar 2012, als het DNA-verwantschapsonderzoek in strafzaken wettelijk van kracht gaat. Ook dan speelt de zaak Marianne Vaatstra een sleutelrol. De politie en het NFI doen veel voorbereidend werk, waardoor ze letterlijk op de dag dat de wet van kracht gaat, aan de slag kunnen. “We wisten al dat we met verwantschapsonderzoek veel vastgelopen zaken zouden kunnen oplossen, maar de wettelijke basis ontbrak. We wisten ook: als we de moord op Marianne Vaatstra willen oplossen, is dit de enige manier”, zegt de deskundige.
NFI-deskundigen doen eerst verwantschapsonderzoek in de DNA-databank voor strafzaken. Daarmee zoeken ze in de DNA-databank voor strafzaken naar mogelijke verwanten van de dader. Dat levert geen nabije verwant op. De volgende stap is het grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek onder de bevolking, met de historische ontknoping. De dader, de Friese boer Jasper S., doet zelf mee. “Het DNA-net sluit zich dan”, zegt Meulenbroek. “Later heeft hij dat letterlijk zo gezegd: ‘Toen de folder met uitleg over het DNA-verwantschapsonderzoek op de deurmat lag, wist ik: het net sluit zich. Ik kan alleen nog maar hopen op een fout van NFI’.” Het verwantschapsonderzoek is best een stap voor die tijd, benadrukt Meulenbroek. “Maar politie, OM en NFI hadden het hele proces zo goed, transparant en zorgvuldig uitgevoerd, dat het meteen als ultiem middel door de samenleving werd geaccepteerd. Dat fundament van vertrouwen maken we nog steeds met elkaar waar en daar plukken we nog steeds de vruchten van.”
MH17
In 2014 voert het NFI het grootste en voor Meulenbroek ‘indrukwekkendste DNA-onderzoek ooit’ uit in de zaak van de neergestorte vlucht MH17. Het Bonapartesysteem uit 2010 maakt het mogelijk om op zo’n grote schaal identificatieonderzoek te doen. “We wilden de identificaties heel graag in Nederland doen. We hadden Tripoli al gedaan en de juiste systemen en kennis in huis. Wij wilden de slachtoffers graag thuisbrengen.” En zo gebeurt het. Het onderzoek is omvangrijk en complex. Niet alleen logistiek, maar ook technisch, omdat veel bodyparts klein, van slechte kwaliteit en verbrand zijn. Toch is het gelukt om 296 van de 298 slachtoffers te identificeren. Uiteindelijk identificeert het NFI 130 slachtoffers alleen dankzij DNA. Dit lukte in die gevallen namelijk niet meer met behulp van vingerafdrukken of gebitsgegevens. “Uiteindelijk is het ons gelukt om uit bijna 99% van alle bodyparts een DNA-profiel vast te stellen. We hebben veel kunnen betekenen met onze technieken en ongekende drive om dit te goed te doen.”
DNAxs
Dan leidt de ontwikkeling en introductie van het expertsysteem DNAxs ,in 2019, een geheel nieuw tijdperk in. Door met nog gevoeligere DNA-analysesystemen te werken, is het mogelijk om maximale informatie uit DNA-sporen te halen. Dit geldt voor zowel het analyseren, interpreteren als het vergelijken van de DNA-profielen. Om dit goed te kunnen doen, maken de DNA-deskundigen nu gebruik van het geavanceerde expertsysteem DNAxs. Dit systeem benut alle informatie die een DNA-profiel in zich heeft. Bovendien kan het vervolgens zoekopdrachten in de databank laten uitvoeren en met uitgebreide statische rekenprogramma’s de bewijskracht van overeenkomende profielen berekenen. “Daar hebben we profijt van in nieuwe en lopende zaken, maar we kunnen daardoor in cold cases ook meer dan ooit. In onopgeloste zaken waar nog ‘open DNA-eindjes’ zijn, bijvoorbeeld omdat de destijds verkregen profielen ongeschikt waren voor vergelijkend onderzoek, kunnen we nu zo maar profielen verkrijgen die een match opleveren in de DNA-databank.”
Snelle ID-lijn
Een belangrijke spin-off van deze ontwikkeling is de Snelle ID-lijn uit 2021. Wereldwijd is het NFI het eerste lab dat nagenoeg volledig geautomatiseerd DNA analyseert, interpreteert en vergelijkt. Een belangrijk deel van de sporen wordt volledig geautomatiseerd onderzocht. Dat maakt het mogelijk om binnen drie werkdagen een eventuele match in de DNA-databank te rapporteren aan politie en OM. “Een geweldige ontwikkeling. In zaken zoals inbraken of geweldsincidenten, kunnen we de politie nu binnen drie dagen een naam van een mogelijke verdachte doorgeven. Zo kunnen we al vroeg in de opsporing van enorme meerwaarde zijn.”
Het NFI kan dus steeds sneller en steeds meer informatie uit steeds kleinere sporen halen. Volgens Meulenbroek liggen de toenemende mogelijkheden voor de opsporing in de uitbreiding van het gebruik van DNA-databanken en DNA-verwantschapsonderzoek. Zowel binnen de databanken en DNA-technieken die er nu zijn, als in andere databanken en technieken die zich aandienen. In navolging van Amerika, Australië, Zweden en Noorwegen, maken nu ook het Nederlandse OM en het NFI in strafzaken gebruik van private genealogische DNA-databanken. “Het verwantschapsonderzoek is geworteld in 2012. Het gebruik van genealogische DNA-databanken die mensen gebruiken om op zoek te gaan naar hun (verre) verwanten, is hier het ultieme vervolg op. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een speciaal type DNA-profiel, waarmee zelfs hele verre verwanten kunnen worden opgespoord”, legt Meulenbroek uit. Door het DNA-profiel van de onbekende dode of de onbekende dader te vergelijken met de DNA-profielen van personen in een genealogische DNA-databank, kunnen (verre) verwanten van deze persoon in beeld komen. Aan de hand van deze verwanten kan vervolgens door uitgebreid stamboomonderzoek de identiteit van de onbekende dode of de dader achterhaald worden. De landen die gebruik maken van de genealogische DNA-databanken, hebben hiermee vastgelopen moordzaken op weten te lossen.
DNA-netwerk
Nederland maakt in een pilot gebruik van twee genealogische DNA-databanken in twee Limburgse cold cases. In een vastgelopen zeer brute moordzaak op een bejaard echtpaar en in een zaak van een onbekend vrouwelijk slachtoffer van moord. Allebei zijn het zaken waarin alles geprobeerd is. “Dit verwantschapsonderzoek is daarom een interessant ultiem middel. Uiteindelijk zijn wij allemaal via ons DNA met elkaar verbonden, een wereldwijd netwerk. DNA-verwantschapsonderzoek maakt gebruik van dit netwerk. In theorie zou je daardoor met een goed DNA-spoor altijd degene moeten kunnen vinden die je zoekt. Dat is het achterliggende idee. We gaan zien wat de pilot ons gaat brengen, in de twee zaken en in de toekomst.”
Ook in de komende jaren zullen de ontwikkelingen onverminderd doorgaan en zullen zich nieuwe mogelijkheden aandienen. Meulenbroek: “Dat is hoopvol voor alle zaken waarin DNA is veiliggesteld, dus ook voor zaken die destijds nog niet konden worden opgelost omdat de technologie nog niet zo ver was. DNA, de kroongetuige in talloze nieuwe en oude zaken. Dat hadden we vijfentwintig jaar geleden alleen maar kunnen dromen.”