Van Iraanse die geen woord Nederlands sprak, naar onmisbare steunpilaar: NFI’er Ettie Momeni Chambatani is secretaresse van het jaar
Een powervrouw, ze houdt grip in hectische tijden en ze is attent en proactief. Het is een kleine greep uit de woorden die Ettie Momeni Chambatani, managementassistente bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), typeren. Ze ontving donderdag van het Secretary Management Institute de award voor beste secretaresse van het jaar. “Deze prijs is heel bijzonder voor me en is een beloning voor het harde werken.”
Zelf is Ettie (38) nog een beetje beduusd van de award. “Ik kan het niet geloven, maar ben stiekem ook heel trots hoor!” Ze heeft in korte tijd bergen werk verzet, omdat ze in haar eentje anderhalf jaar lang een afdeling ondersteunde die bestond uit een divisiehoofd, zes teamleiders en bijna 130 medewerkers. “Ik dacht: ik ga die uitdaging aan. Het was zeker niet makkelijk, maar het is wel gelukt”, kijkt ze terug op die tijd. Van stagiaires aanmelden tot bloemen regelen en van locaties boeken tot hercertificeringen regelen: Ettie deed het ‘gewoon’.
“Maar zo gewoon was dat niet”, vertelt haar collega Cinderella Vermeulen, die haar nomineerde voor de prijs. “Ik zat bij haar op kantoor en zag haar echt hard werken. Er lag eigenlijk te veel werk voor één persoon, toch voerde ze het allemaal uit met rust, tevredenheid en dankbaarheid”, vertelt Cinderella. Volgens de jury heeft Ettie laten zien dat ze in moeilijke, hectische en uitdagende tijden, toch grip heeft kunnen houden op het reilen en zeilen van alle werkzaamheden.
“Ik probeer vooruit te werken en alvast dingen te organiseren voordat het aan me gevraagd wordt. Dus als ik in een agenda zie staan dat er bijvoorbeeld nog een locatie voor een vergadering geregeld moet worden, dan doe ik dat uit mezelf. Dat ga ik niet eerst overleggen, daar is helemaal geen tijd voor”, vertelt ze. En dat waardeert haar leidinggevende, Ellen Verolme, erg aan haar. “Voordat ik zelf bedacht heb wat er nog nodig is, heeft Ettie het al geregeld ”, zegt ze.
Vanaf de grond opbouwen
De geboren Iraanse kwam pas op haar 18e naar Nederland. “Ik stapte in Teheran op het vliegtuig, liet mijn moeder achter en ging naar een land waar ik de taal niet sprak en op mijn broer na niemand kende”, vertelt ze. Geen gemakkelijke tijd. “Ik ben nu twintig jaar in Nederland maar heb alles echt vanaf de grond moeten opbouwen.” Overigens bedoelt ze dat zeker niet als klagen, maar eerder als een constatering. Het kwam niet vanzelf, ze heeft er hard voor moeten werken en maar ze is ook dankbaar met de kansen die haar in de loop van de tijd zijn gegund.
Belangrijke rol daarin speelt het zwembad in Rotterdam waar ze op uit keek toen ze net in Nederland was. Ze trok de stoute schoenen aan, ging naar binnen en vroeg (“met handen en voeten, want ik sprak echt nog geen Nederlands”) of ze er vrijwilligerswerk kon doen in de hoop de taal zich meer eigen te maken. “De eerste opdracht die ik kreeg was de telefoon opnemen en dan moest ik een tekst oplezen: ‘Welkom bij het zwembad, ons buitenzwembad is vandaag open van acht tot vijf uur’. Mijn collega vertelde dat dat tijdens de warme zomerdagen dé reden was waarom mensen belden. Ze wilden weten of het buitenbad open was. Maar ik had echt geen idee wat ik precies zei”, blikt ze lachend terug.
Stoffer en blik
Het bleek een fijne plek waar ze de taal steeds beter onder de knie kreeg. Al bleef het soms lastig. “Dan vroeg mijn collega of ik een stoffer en blik wilde halen. Maar ik had geen idee wat dat was. Ik schaamde me, maar durfde het ook niet te vragen. Dat zat gewoon nog zo in mijn systeem. Ik was nog maar kort weg uit het land waar je als vrouw niets mag. Zeggen dat je iets niet weet of daarom vragen, durfde ik gewoon echt niet.”
Heimwee naar het NFI
In 2018 kwam ze als labondersteuner bij het NFI bij de afdeling waar het DNA-onderzoek plaatsvindt. Maar besloot een paar jaar later om toch weg te gaan. “Omdat ik in Rotterdam woon, wilde ik liever dichter bij huis gaan werken.” Een keuze gemaakt met het hoofd, maar niet met het hart, zo bleek. “Ik kreeg heimwee naar het NFI. Ik miste mijn collega’s, ze voelen als familie. Ze zijn betrokken bij het werk en bij elkaar en dat miste ik heel erg.” Ettie keerde een jaar na haar vertrek alweer terug bij de afdeling Bedrijfsvoering van het NFI, via een uitzendbureau. In 2021 ging ze aan de slag als managementassistente. “Ik vind dit echt een heel fijne plek. Ik voel heel veel vertrouwen van Ellen en ik kan hier mezelf zijn.”
En dat is in haar geval zonder hoofddoek. “Want of je nu wel of geen hoofddoek draagt, dat vind ik een keuze van jezelf en niet een van het regime. Of van een partner of familie”, zegt ze stellig. Zelf droeg ze in haar jeugd ook een hoofddoek. “Toen ik in Nederland aankwam en voor het eerst zonder hoofddoek naar de supermarkt ging, voelde het alsof iedereen naar me keek. Maar niemand keek naar me. Het viel natuurlijk niemand op, maar voor mij was het een heel bijzonder moment.”
Het voelt voor haar als een mijlpaal in haar ontwikkeling. Net als toen ze haar HBO-diploma haalde. Ze deed haar voltijd studie HBO officemanager terwijl ze ook een dochter thuis had. “Er waren bovendien twijfels of ik het niveau wel aan zou kunnen, omdat ik de taal niet goed genoeg zou spreken. Maar toch lukte het me om hier in Nederland mijn diploma te halen. Ik ben niet iemand die opgeeft”, zegt ze krachtig.
Andere vrouwen inspireren
Het harde werken en investeren in zichzelf, is nu dus beloond met een mooie prijs. Het laat volgens haar zien dat er, ook als je de taal niet spreekt en hier niet geboren bent, veel mogelijk is. “En ja dat is soms moeilijk geweest”, erkent ze. “Ik hoop dat ik met deze prijs vrouwen met een andere culturele achtergrond kan inspireren, dat ze net als ik, de stap durven zetten om hun ambities te volgen.”
Hoewel ze het naar haar zin heeft in haar huidige functie, wil ze zich blijven ontwikkelen en nieuwe dingen leren. “Een kennis zegt weleens voor de grap dat ik ooit minister van justitie kan worden. Wie weet?!”, vertelt ze met een stralende lach. “Voor nu vind ik het fijn om voor dit bijzondere instituut te werken. Ik ben geen onderzoeker en schrijf geen rapporten voor de rechtbank. Maar als ik op televisie iets voorbij zie komen over een zaak waar het NFI bij betrokken is, dan ben ik trots dat ik met mijn werk toch een kleine bijdrage heb mogen leveren dat proces.”