NFI werkt aan ontwikkelingen RNA-onderzoek
In tegenstelling tot DNA, vertelt RNA niet van wie een spoor afkomstig is, maar wát voor type spoor het is. RNA kan lichaamsvloeistoffen, zoals speeksel of vaginale cellen, detecteren in zedenzaken. Of onthult orgaanweefsel van bijvoorbeeld de lever of hart op een mes na een steekincident. Het NFI loopt internationaal voorop met RNA-onderzoek in strafzaken. Toch is de techniek nog niet uit ontwikkeld. Het NFI werkt aan drie belangrijke ontwikkelingen. Tijd voor een update.
Is een slachtoffer van een steekpartij met dit specifieke mes gestoken? Zijn er bij een zedenzaak sporen te vinden die vaginale penetratie ondersteunen? Op dat soort vragen van de politie kan RNA-onderzoek door het NFI een antwoord geven. Het NFI heeft twee verschillende testen in huis voor RNA-typering. Daarmee is het mogelijk om diverse soorten orgaanweefsels te detecteren of om lichaamsvloeistoffen te onderscheiden.
Orgaanweefsel op mes of kogel
Petra Maaskant, DNA-deskundige bij het NFI, is sinds de start bij RNA-zaken betrokken. Ze schetst een voorbeeld van orgaantypering in een strafzaak. “Het gaat vaak om een geweldsincident met een mes of kogel waarvan het vermoeden is dat die een lichaam heeft doorboord. Vaak onderzoek je een mes eerst op de aanwezigheid van bloed. Maar bloed kan er ook op alternatieve manieren gekomen zijn die niets met het misdrijf te maken hebben. Met RNA-typering kun je kijken of je bijvoorbeeld hersenweefsel of leverweefsel aantreft op een mes of kogel. Dit kan ook als het niet zichtbaar aanwezig is. Als je inderdaad orgaanweefsel kunt aantonen, is dat een sterke aanwijzing dat een mes of kogel in een lichaam is geweest.”
Wie draagt welk celtype bij?
Het NFI heeft zowel de techniek voor orgaantypering als lichaamsvloeistoffen zelf opgezet. Op dit moment werkt het team Research van de divisie Biologische Sporen aan een nieuwe ontwikkeling die het NFI kan helpen om een ander soort vragen van de politie beter te beantwoorden. Het project richt zich op het linken van een donor aan een celtype. “Stel: in een zedenzaak vinden we op DNA-niveau twee vrouwelijke donoren in een spoor. Op RNA-niveau vinden we uit datzelfde spoor zowel vaginale cellen als speeksel. Dan willen we heel graag weten: welke vrouw heeft het speeksel bijgedragen en welke vrouw de vaginale cellen? Nu kunnen we dat nog niet. We zien twee donoren, maar kunnen de link naar het celtype nog niet maken. We werken er hard aan om dit in de nabije toekomst wel te kunnen”, laat Margreet van den Berge weten.
Nieuwe techniek
Ook heeft het team Research onlangs een nieuwe, gecombineerde techniek ontwikkeld die nu al wordt ingezet in zedenzaken. Deze techniek kan spermacellen van niet-spermacellen scheiden. “Als je in een zaak rekening moet houden met de aanwezigheid van spermacellen, gebruiken we nu een aparte techniek om de spermacellen en de overige cellen te scheiden. Als je dat niet doet, kan het zo zijn dat je door de grote hoeveelheid sperma het DNA van het slachtoffer niet meer kunt vinden. Die techniek gebruiken we al lang, maar we konden die nooit met de RNA-techniek combineren. En daarom ook niet met de vraag of er ook vaginale cellen van het slachtoffer in het spoor zitten”, legt Maaskant uit.
Alles uit één monster
Daarom gebruikten deskundigen altijd twee bemonsteringen van één locatie. De ene bemonstering werd dan onderzocht op de aanwezigheid van sperma en DNA van het slachtoffer, de ander met de RNA-techniek op de aanwezigheid van vaginale cellen. “Het mooie aan deze nieuwe techniek is dat beide technieken nu gecombineerd zijn waardoor we uit één bemonstering het sperma kunnen scheiden en ook het DNA van het slachtoffer kunnen zien. Dat kan van vaginale cellen afkomstig zijn en die kunnen we dan met behulp van RNA aantonen. Kwalitatief is het beter dat we dit nu uit één bemonstering kunnen halen.”
Bewijskracht berekenen voor RNA
De RNA-techniek staat ook aan de vooravond van een andere belangrijke ontwikkeling: het koppelen van een bewijskracht aan de onderzoeksresultaten. Samen met het team Forensische Big Data Analyse (FBDA) van het NFI wordt dit gerealiseerd. “Daar is begin dit jaar al over gepubliceerd. Ik verwacht dat we de bewijskracht deze zomer gevalideerd in zaakonderzoek kunnen gebruiken”, zegt Maaskant. Van den Berge heeft hier hoge verwachtingen van. “Als we aan speeksel, vaginale cellen en andere lichaamsvloeistoffen een bewijskracht kunnen koppelen, is dat een wezenlijk verschil met de indicatie op de aanwezigheid die we nu rapporteren. Deze investeringen brengen mee dat we steeds meer zaakwerk zullen doen op RNA-niveau met een bewijskracht.”
Toename verwacht voor RNA-onderzoek
Sinds de start van het RNA-onderzoek, rond 2011, heeft het NFI vierhonderd RNA-zaken gedaan. Het gros daarvan zijn de onderzoeken naar lichaamsvloeistoffen (350 zaken). Voor de orgaantypering waren dat er dus ongeveer vijftig. De deskundigen verwachten dat de voortrazende techniek een toename van dit soort onderzoek zal betekenen. Het NFI is op het gebied van orgaantypering voor zover bekend nog altijd het enige instituut dat dit onderzoek uitvoert. Op het gebied van lichaamsvloeistoffen houden internationaal slechts enkele andere labs zich hiermee bezig.
Het NFI doet nu al regelmatig RNA-onderzoek voor andere Europese instituten. NFI-deskundigen schrijven bijvoorbeeld rapporten voor Zweden en incidenteel ook voor België, Australië en Nieuw-Zeeland. Ook in Nederland heeft deze techniek zijn waarde al bewezen in de rechtszaal. In uitspraken van strafzaken is terug te vinden dat RNA-typering tot op heden 23 keer als bewijs is meegenomen door de rechter. Dit is exclusief de buitenlandse aanvragen. In de toekomst zal dit aantal naar verwachting toenemen.