Hoe stuifmeel een dader kan verraden
Stel: in een bos wordt een lichaam gevonden en de politie heeft een verdachte in het vizier, maar die ontkent betrokkenheid bij het delict. Als de verdachte nog grond onder zijn schoenen heeft, kunnen deskundigen van Niet-Humane Biologische Sporen (NHBS) die onderzoeken en kijken of die overeenkomt met de grond op de plaats delict (PD). Dit kan de politie helpen om de verdachte aan een PD te koppelen. Forensisch grondonderzoek is volop in ontwikkeling. NFI-deskundige Stefan Uitdehaag verdedigt 23 april zijn proefschrift over dit onderwerp. Daarin beschrijft hij nieuwe onderzoeksmethoden, maar ook hoe deskundigen de bewijskracht beter onderbouwd kunnen berekenen.
NHBS doet gemiddeld tussen de vijf en vijftien vergelijkend grondonderzoeken per jaar. Bij grondonderzoek kijken deskundigen zoals Uitdehaag naar verschillende componenten die in grond zitten: bacteriën, stuifmeelkorrels en chemische elementen. Deze drie hebben weinig invloed op elkaar, waardoor deze makkelijker te combineren zijn voor het forensisch onderzoek.
Homogene grond
Uitdehaag legt uit dat Nederland voor dit type onderzoek eigenlijk tot de ‘slechtere’ landen behoort. Nederland bestaat grotendeels uit twee rivierafzettingen, de Rijn en de Maas. Die hebben het gros van de Nederlandse bodem gevormd en daarom is ons landschap vrij homogeen. “We zijn bovendien een klein land. Hierdoor kent onze grond minder grote verschillen, wat het vergelijkend grondonderzoek lastiger maakt”, legt hij uit. Uitdehaag zijn onderzoek en methodes zijn dan ook toegespitst op Nederlands zaakonderzoek.
De diversiteit van grond is bij veel andere landen in het algemeen groter omdat die landen groter zijn. Maar ook omdat die vaak meer verschillende brongebieden voor de grond hebben. De landen hebben bijvoorbeeld verschillende steensoorten in de ondergrond en meer rivieren en daardoor meer variatie. “Engeland is een ideaal land voor vergelijkend grondonderzoek. Binnen een paar meter kan de grond al flink verschillen. Dat komt grotendeels omdat Engeland ook een bijzonder afwisselende geologische ondergrond heeft.”
Onderzoek aan stuifmeel
Door de grote verschillen tussen landen, kwam Uitdehaag tot het verrassende inzicht dat de beste methode niet bestaat. Die verschilt immers per land. Toch is de opzet van zijn onderzoek in de basis ook internationaal goed te gebruiken. “Dit geldt bijvoorbeeld voor mijn methode voor het onderzoek aan stuifmeel. In Noordwest-Europa groeien dezelfde soorten planten, dus is mijn methode daar goed te gebruiken. Het hangt vooral van de diversiteit van de vegetatie af.”
In zijn proefschrift staat Uitdehaag, die promoveert aan de Universiteit Utrecht, onder meer stil bij de uitdagingen die je als grondonderzoeker hebt als je met stuifmeel aan de slag wil gaan voor forensische grondvergelijkingen. “Hoe kom je aan kennis om goed te vergelijken en waar zit die kennis verstopt? Die zit vaak goed verborgen in grijze literatuur van instituten die dat niet publiceren. Het gat tussen mensen die publicaties schrijven en toepassing in de praktijk is groot”, stelt hij.
Zoektocht naar zeldzame sporen
De deskundige beschrijft een voorbeeldzaak die illustreert wat je kunt doen met algemene sporen die veel voorkomen. En hoe je daarmee toch kunt rekenen met behulp van databases. “Binnen het forensisch stuifmeelonderzoek zoeken veel onderzoekers graag naar zeer zeldzame stuifmeelsoorten en negeren de algemene soorten. Ik beschrijf een methode die laat zien hoe informatief de algemene soorten kunnen zijn. Ook al zijn de soorten per soort allemaal heel algemeen, de combinatie van soorten kan alsnog vrij zeldzaam zijn. Daar kun je vervolgens ook mee rekenen. Je kunt met statistische methodes en goede databases tóch tot een goede uitspraak komen in een rapport.”
Moordzaak zonder PD
Uitdehaag beschrijft ook een praktijkvoorbeeld van een oude zedenzaak uit Rotterdam. In die zaak was een vrouw ergens in een park verkracht. Interessant aan die zaak is dat zij de precieze locatie niet meer wist. Bij normale grondvergelijkingen kun je de PD bemonsteren, maar de mogelijke PD was hier vrij groot: ergens in het park. “We hadden grondsporen van de broek en schoenen van de verdachte gekregen en van de panty van het slachtoffer”, vertelt Uitdehaag. “Je zou het hele park kunnen bemonsteren, maar dat is niet te doen. Je kunt dan beter de sporen met sporen vergelijken. Dus de grond van de panty van het slachtoffer met de grond van de schoenen van de verdachte. Je kan dan namelijk iets zeggen over wat de kans is op deze resultaten gegeven dat ze beiden van dezelfde plek afkomstig zijn. Zo plaats je ze samen op PD.”
Binnen het vergelijkend onderzoek is soms ook niet helder wat nou precies een locatie, oftewel een PD, is. Deskundigen vergelijken monsters van een locatie met een spoor. “Maar hoe groot is die locatie en hoe bepaal je dat?”, vraagt Uitdehaag zich af. “Als een locatie qua grond heel divers is, is dat dan één locatie of meerdere locaties? En als de politie een lint heeft gespannen, stopt je locatie dan achter dat lint of moet je vlak ernaast ook bemonsteren? Dat zijn complexe vragen. Ik definieer een locatie daarom als een gebiedje dat je kunt karakteriseren met één monster.” Uitdehaag geeft aan dat deskundigen in zaakonderzoek meerdere monsters nemen, zodat de diversiteit binnen de PD duidelijker is en ze verschillende plekken binnen de crime scene kunnen vergelijken met de sporen.
Methoden voor grondvergelijking
Uitdehaag omschrijft verder een nieuwe methode die de samenstelling van elementen, dus hoeveel aluminium, ijzer etc. daarin zit, kan meten in monsters zonder het monster te vernietigen. Dit is van belang voor eventueel vervolgonderzoek. “Ik geef een uitgewerkte techniek om voor forensisch grondonderzoek met elementsamenstellingen grondmonsters te vergelijken en om een indicatie te geven van de bewijswaarden die daaraan vastzitten.” Ook voor stuifmeel beschrijft hij een volledig uitgewerkte methode.
Afsluitend staat Uitdehaag stil bij het gebruik van de zogeheten Bayesiaanse netwerken voor vergelijkend grondonderzoek. Die methode kan helpen om datasets van bacteriën, elementen en stuifmeel zo te combineren om tot één gezamenlijke uitspraak te kunnen komen voor de grondvergelijking. Die rekenmethode is voor grondonderzoek pas net gebouwd. Het combineren van dit soort dingen doet NHBS wel al, maar dan zonder de gebruik te maken van Bayesiaanse netwerken. Dit is dus een middel om tot een beter onderbouwde uitspraak te komen.
Hoge bewijskracht in zaken
“Grondvergelijkingen zijn ingewikkeld en complex”, meent Uitdehaag. “Grond wordt veel bestudeerd, daar kan je als forensisch onderzoeker flink uit putten. Doordat grond een ingewikkelde samenstelling heeft kunnen wij tot een hoge bewijskracht komen tot ‘zeer veel waarschijnlijker’ in zaken.” Ook met een lagere bewijswaarde kan grondonderzoek van grote waarde zijn in strafzaken, omdat het de vraag naar het “waar?” beantwoordt als ondersteuning van de “wie?” vraag.
Het team NHBS is gebaat bij Uitdehaag zijn praktisch ingestoken onderzoek. De methodes zijn direct inzetbaar voor de huidige zakenstroom. Ook de Europese gemeenschap van forensische grondonderzoekers in de APST (Animal, Plant and Soil traces) werkgroep van de ENFSI (European Network Of Forensic Science Institutes) kan met zijn methodes gaan werken. “Voor mij was een leerzaam inzicht dat elk land verschillend is en dat geldt dus ook voor de beste methode. Die bestaat helemaal niet. Dat gegeven erkennen, maakte de internationale discussie over de beste aanpak van grondonderzoek een stuk makkelijker.”
Zijn bevindingen zijn ook opgenomen in de ENFSI Best Practice Manual for Forensic Soil Comparison, een internationale handleiding voor forensische grondvergelijking, waar Uitdehaag projectleider van was.
Stefan Uitdehaag verdedigt vrijdag 23 april zijn proefschrift aan de Universiteit Utrecht.